We reden met z'n tweeën in zes shifts naar de Ecrins. Dorstig naar 1 ding: graniet om quasi af te likken. De rijbeurten van anderhalf uur waren als korte hoorcolleges. Voor we het wisten zaten we onderaan de poorten van de Alpes du Sud.
In een gebergte, dat steeds ontoegankelijker en kronkeliger werd, dreven we door de vallei, in de schaduw van bossen die hoog boven ons uit torenden. Het baantje passeerde een renaultgarage die auto's met frontale schade rondom zich getetrist had. Tegen valavond was er opeens veel beweging op de baan in het hoge (intussen lorken-)bos en hier was het, het dorp, dat eigenlijk eerder een fragment was van de camping. Zelfs over de brug, het dorp uit, was de camping er terug... hoewel camping een groot woord is, voor een groot veld omringd door bos waar je je eender waar kan zetten. Den "hippodrome van den Ecrin" (maal honderd). Als je de weg kwijt was dan was er het ecowattbuske van Hendrik.
Of de Pelvoux, die ver boven ons uitstak. In theorie, want niemand die de Pelvoux al had gezien. Er zat een top voor waar dan weer een top voor zat, maar als je hem dan zag, dan stond je bij een bord van de eerste beklimmer die in 1828 zijn werkgever, het leger, had wijsgemaakt dat de first ascent nuttig was voor zijn job. Je zag de Pelvoux, het ijs, de gletsjers, stenen waarvan niemand weet of ze los zijn–zeker toen niet–en steile wanden met de donkerste schaduwen van het dal. Welkom in de Alpen, waarop de eerste klimmers in Fontainebleau voorbereidden, en waarnaar de pioniers in Freyr hun ontmoetingsplaats vernoemden (de 'Chamonix' uiteindelijk).
Wij konden ook geen nee zeggen tegen de kilometerhoge rotswanden. Vanop de camping zelf konden we die nacht al de urenlang stilhangende en af en toe rondschijnende lichtpuntjes zien in de multipitchlijn met de huizenhoge dulfer. Daar hingen we later ook in, toen een niet nader genoemd iemand zich door de barst achter de dulfer wurmde, voor wat valsspeleo op de multipitch.
V.l.n.r.: Alessio, Johan, Brecht, Tom, Joran, Willem, Maarten en Sophie
Klimklim! Na multipitchen (check LUAK: we waren met veel dus ff geen uitwijding over hoe sommigen zelf lichtjes in de nacht werden, de Snoopy (en Snoopy Directe), uitwandels van uw dromen of nachtmerries (hoe je het beziet), Lieke en Bauke, persoonlijke mijlpalen,..) of wandelen konden we normaal terug bij Ailefroide afkoelen in de kolkende slingerende rivier waar we elkaar niet meer konden horen. Dat afkoelen was nodig die woensdag dat de weerberichten niet konden zeggen hoe warm het precies zou worden.
De crashpad werd toen ff uit de koffer gevist want–haters gonna hate–wat een buitenkans voor zotte passen op graniet, zeker in het gebied in het dichtste bos langs de baan voor de camping. Een jonge berggids deed mee en werkte mee een zitstart op een overhang op crimpers en dan slopers met technische pasjes uit. Van enkele highballs geraakten we niet meteen af en in onze gedachten werden we al op het grote public shaming veld op de camping uit de helikopter gesjot (zoals twee voorgangers, hikers) en werd de crashpad achter ons aan gegooid.
Een groepje LUAK'ers had op dit veld hun slaapplek en vond er eventjes probleemzoekende buren, waarbij een mens voor minder zou roepen van god, doe dat met die ark van Noah nog eens, zet de hemelsluizen open en pak dan desnoods de paus en een of ander hoogste van een nonnenklooster, maar je mag anders ook gerust mij pakken en iemand die je maar beter geen non noemt, ook jij ni god.
De voorlaatste dag begon het te gieten en bliksemen en waren de valleien bezet met wolken. Hoe meer water hier, hoe minder water er kan zijn noordelijker. Na een oorverdovende rit op de bodem van de zee precies, onder het gekletter van regen, in twijfel of de voorruit het zou houden, ging die avond de roadtrip verder op een baan door de stralende Bourgogne, af en toe over de Loire.